Als innovatieve, kleine landen een verbond sluiten, kunnen zij tegenwicht bieden aan grootmachten.
In 2020 is het 75 jaar geleden dat de Tweede Wereldoorlog eindigde. Ik stel me voor dat we dan een internationale top in Den Haag organiseren. Maar dan niet met de staatshoofden van Amerika, Japan of China. Ook die van Duitsland en Frankrijk zijn dan niet uitgenodigd. Wie wel aanschuiven zijn de premier van Singapore, de sultan van Oman en de president van Costa Rica. Wat voor vreemde club is dat? Ik noem het de ‘liga van kleine pioniers’. Het zou een antwoord kunnen zijn op een groeiend internationaal probleem. De multilaterale wereldorde staat onder druk. Stap voor stap is die sinds de Tweede Wereldoorlog opgebouwd met instituties als de VN, de EU, de NAVO, de Wereldbank, het IMF en handelsorganisatie WTO. Daarnaast zijn er tal van overlegorganen voor specifieke domeinen als maritiem recht, voedselvoorziening en gezondheidszorg.
Aan die orde wordt nu getornd omdat grote landen steeds meer hun eigen agenda doordrukken. Dat geldt al een tijd voor Poetins Rusland dat met de annexatie van de Krim de internationale rechtsorde aan de laars lapte. Turkije is niet meer de trouwe bondgenoot van EU en NAVO die het ooit was. Als belangrijkste opkomende macht wordt China steeds assertiever. Dichtbij huis kunnen Duitsland en Frankrijk door de Brexit meer hun stempel op de Europese Unie drukken. De grootste uitdaging voor de multilaterale orde komt echter van de architect ervan, de Verenigde Staten. Onder president Trump wil ook het machtigste land ter wereld liever alles zelf regelen.
Openlijke rivaliteit komt Nederland niet ten goede
Een wereld waarin machtige landen hun eigen weg gaan is er een van openlijke geopolitieke rivaliteit, financiële sancties, protectionistische maatregelen en zelfs militair conflict. Dat is slecht voor het kleine Nederland. Militair vertoon en grote markten afschermen behoren niet tot ons repertoire, en daarom zijn wij bij uitstek gebaat bij de multilaterale wereldorde. Daar komt bij dat Nederland een zeer open samenleving heeft, met Schiphol, Amsterdam en de Rotterdamse haven als internationale knooppunten. Dat maakt ons nog kwetsbaarder.
Wij zullen ons moeten aanpassen aan de nieuwe werkelijkheid. Eén strategie zou de oprichting van een nieuw verbond, de ‘liga van kleine pioniers’, kunnen zijn. Dit moet geen regionale club zijn, maar juist individuele landen uit verschillende regio’s met elkaar verbinden. Want in elke regio kunnen we landen identificeren die in een vergelijkbare positie als Nederland zitten en daardoor gebaat zijn bij het versterken van elkaars positie. Landen die klein en vooruitstrevend zijn, wat betekent dat zo’n land in vergelijking met buurlanden een zekere reputatie heeft. Denk aan een progressieve cultuur, een duurzame economie of een technologische voorsprong. Ook hoort daarbij dat het land een neutrale speler is en in plaats van een kant te kiezen in conflicten juist aanstuurt op internationale samenwerking.
Beide criteria zijn relatief. Klein betekent iets anders in Oost-Azië dan in Europa. Wat vooruitstrevend is, verschilt ook per regio. Om er meer dan een club van rijke westerse landen van te maken, moeten we daar rekening mee houden. Tegelijkertijd moeten landen wel aan een minimumstandaard voldoen om de liga geloofwaardig te maken.
Over wat voor landen hebben we het dan? Laten we een aantal kandidaten bekijken. In Europa is dat vrij gemakkelijk. Daarbij horen in eerste instantie de Scandinavische landen. Die blinken eigenlijk uit op alle dimensies van vooruitstrevendheid zoals de gelijkheid tussen man en vrouw, kwaliteit van onderwijs, maar ook duurzame energieopwekking en technologische innovatie. Ook Zwitserland hoort erbij, het land dat neutraliteit praktisch heeft uitgevonden.
In Oost-Europa is Estland de logische kandidaat. Sinds de val van de Sovjet-Unie heeft het een goed werkende economie en democratie. Het wordt door jonge en energieke politici geleid die van het land, juist vanwege de enorme kwetsbaarheid ervan, een leider hebben gemaakt op het gebied van digitale overheidsdiensten onder de naam e-Estonia. Een echte kleine pionier dus.
Een aantal van deze Europese landen zitten in de door Nederland opgezette ‘nieuwe Hanzebond’ en dat is geen toeval. Ook die wordt namelijk gedreven door de angst van kleine open landen voor de interventionistische politiek van grootmachten Duitsland en Frankrijk.
Ook buiten Europa zijn er volop kandidaten
De meest logische niet-Europese kandidaat voor de liga is Singapore. Het is de kleine pionier van Zuidoost-Azië. Het was een klein en bedreigd vissersdorp toen het in 1964 onafhankelijk werd en is uitgegroeid tot een dynamisch Eerste wereldland. Doordrongen van kwetsbaarheid heeft het als geen ander land een flexibele en experimentele strategie ontwikkeld.
In Noordoost-Azië kunnen we denken aan Zuid-Korea. Met vijftig miljoen inwoners is dat naar onze maatstaven bepaald geen klein land. Maar in Oost-Azië, omgeven door China, Japan en Rusland en met een sterke Amerikaanse presentie, is het wel degelijk een kleine speler. De lokale metafoor is dat het land een garnaal is tussen walvissen. Zuid-Korea is ook zeer vooruitstrevend. Het steunt allerlei internationale samenwerkingsverbanden, is een technologieleider en onder de naam K-Pop is er een ware Koreagekte in Azië.
In Oceanië is Nieuw-Zeeland een goede kandidaat. Op dit relatief rustige continent moet de kleine eilandstaat zich staande houden tussen de invloedssferen van Australië, China en de Verenigde Staten. Ook is het land progressief. Al is het bijvoorbeeld een bondgenoot van Amerika, het weert sinds 1984 nucleaire schepen uit haar wateren. Dat irriteerde de Amerikanen en daarom heeft het land een aparte status in ANZUS, het veiligheidspact met Australië en de VS.
Chili is in Zuid-Amerika een natuurlijke partner. Het is het meest ontwikkelde land van de regio. In contrast met buurlanden heeft het een transparante overheid en veel minder last van corruptie. Het land is weliswaar rijk aan koper, maar dat brengt niet dezelfde problemen als in andere grondstofrijke landen. De inkomsten gaan hier niet naar een kleptocratische elite, maar worden door fondsen voor de lange termijn geïnvesteerd.
Ook Uruguay past erbij. Het scoort hoog op democratie, persvrijheid en veiligheid en geeft als land per capita het meeste uit aan vredesmissies van de VN. In 2013 ging het ons als progressief land zelfs voorbij door wiet niet slechts te gedogen, maar door het te legaliseren. Klein is het zeker ook, gelegen nabij Brazilië en Argentinië, waartussen het ooit als buffer diende.
In Midden-Amerika is Costa Rica een goede kandidaat. Gelegen in een regio die bekend staat om coups en guerrilla’s, schafte dit land al in 1948 het leger af. Heel kleine eilandstaten hebben uit praktische overwegingen ook vaak geen leger, maar in Costa Rica was het een ideologische keuze. Mede daarom is het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens er gevestigd.
Een partner in het Midden-Oosten is het moeilijkst om aan te wijzen. Als technologisch leider of handelsnatie springen respectievelijk Israël en de Emiraten in het oog. Maar de legers van beide landen zijn partij in allerlei lokale conflicten. Dat druist in tegen de onpartijdigheid die we zoeken. Een betere kandidaat is Oman. Dat land onderhoudt goede diplomatieke banden met alle partijen en dient vaak als tussenpartij, bijvoorbeeld tussen de VS en Iran. Net als de buurlanden is het echter geen democratie. Daar staat tegenover dat het door de verlichte vorst bin Qaboos wordt geleid, die het land met relatief lichte hand regeert.
In Afrika kunnen we denken aan Botswana. Sinds de onafhankelijkheid is dat land een succesvolle democratie. Per capita is het een van de rijkste landen van het continent. Dat is niet alleen aan diamanten te danken – een land als Ivoorkust lijdt er alleen maar onder – maar vooral aan goed beleid. Botswana’s model dankt zijn succes aan het inzicht dat samenwerking cruciaal is tussen sterkere buren. Een tweede Afrikaanse kandidaat is Mauritius. Het scoort hoog op democratie, economische vrijheid en de Human Development Index. Het ambieert het Singapore van Afrika te zijn.
De liga is geen alternatief voor onze relatie met grootmachten
Gaat deze liga de multilaterale orde redden? Dat niet. Daar zijn deze landen, ook gezamenlijk, veel te klein voor. De liga is dan ook niet bedoeld als een alternatief voor onze relaties met grootmachten. Op momenten dat wij aan tafel kunnen schuiven bij de Amerikanen, Duitsers, Japanners of Chinezen, dan moeten wij dat zeker doen. Maar onze invloed zal daar altijd beperkt zijn. Deze liga geeft ons een extra forum dat ons een aantal voordelen kan opleveren. Ik noem er drie. In de eerste plaats is het een manier om ons belang in een multilaterale en open wereld op een gecoördineerde wijze uit te dragen. Te denken valt aan initiatieven in de Verenigde Naties. Als blok kunnen we dit standpunt veel objectiever neerzetten. Daarom is het belangrijk dat dit een neutrale en vooruitstrevende club is. De uitstraling van onpartijdigheid geeft meer gewicht aan een pleidooi voor multilateralisme.
Ten tweede kunnen deze landen elkaar helpen in hun regionale conflicten. In de huidige context zal niemand deze kleine landen vragen om conflicten in het Midden-Oosten of Afrika op te lossen. Maar Oman of Mauritius zouden dat als leden van de liga wel kunnen doen. Niet om soldaten te leveren, maar bijvoorbeeld door training van de kustwacht of door het toepassen van innovatieve technologieën. Op die manier zitten we toch op de voorste rij en kunnen we, met middelen die bij ons passen, misschien zelfs invloed uitoefenen op die conflicten. Dat is in ons belang, want conflict in de Straat van Hormuz bijvoorbeeld, zal ook voor de Rotterdamse haven een ramp zijn.
Het derde voordeel is het grootst, maar vergt vertrouwen en moet volgen op andere initiatieven. Dit betreft het uitwisselen van expertise. Deze pioniers blinken namelijk in verschillende zaken uit. De een in duurzame energie, de ander in internationale arbitrage, expertise in voeding, water of een innovatieve overheid.
Pionieren kan ons een voorsprong geven
Vanuit een gedeeld besef van onze kwetsbaarheid zijn we er allemaal bij gebaat om zoveel mogelijk als pioniers vooruit te lopen op machtigere landen. Dat maakt ons flexibel en onafhankelijker van grondstoffen. Deze landen kunnen elkaar helpen om op zoveel mogelijk domeinen te excelleren. Daar hoort ook een cultuur van kritiek bij. Deze liga kan Nederland veel brengen, maar niet op het gebied van duurzame energie en daarop zouden wij aangesproken kunnen worden door andere landen. Zo kan dit forum een vliegwiel worden om de voorsprong van deze kwetsbare landen aan te jagen.
Dat kan een bijkomend effect hebben. Het kan de ambitie van andere landen worden om tot de liga toe te treden. Als lidmaatschap voordelen biedt om op verschillende terreinen te excelleren, kan het als soft power invloed hebben op andere kleine landen die ook pioniers willen worden. In Oost-Europa, Midden-Amerika en Afrika zijn tal van landen denkbaar als aspirant-leden.
Hoe zou de liga eruit kunnen zien? Het moet geen formele bureaucratische alliantie worden. Het zou veel meer de vorm van een forum moeten hebben. Op vrijwillige basis met veel ruimte voor onderlinge projecten die het vertrouwen tussen leden versterken. Er moet periodiek centraal overleg zijn en vooral veel horizontale verbanden tussen overheden en maatschappelijke actoren. De liga zou eer doen aan de orde die bijna vijfenzeventig jaar geleden is opgezet.
Artikel in de reeks Meedenkers.