Een essay in de Groene Amsterdammer naar aanleiding van het boek De Opkomst van het Oosten: Eurazie en de nieuwe wereldorde. Met nadruk op het het gedachtengoed van hedendaagse niet-westerse denkers
Essay Het einde van het Atlantische tijdperk
Zoiets als Trump kan China niet gebeuren
Het Westen acht zichzelf al eeuwenlang het centrum van de wereld. Maar langzaam daagt het in het Oosten. Volgens denkers als de Rus Aleksandr Doegin en de Chinees Zhang Weiwei heeft hun land een bijzondere missie.
De wereldkaart lijkt een neutraal object: er staan alleen feiten op, zoals de omtrek en de namen van landen, wateren en gebergten. Toch moeten we ons realiseren dat de kaart ten diepste politiek is. Natuurlijk staan er namen en grenzen op die betwist worden, zoals die van de Krim en Taiwan. Het politieke van de kaart gaat echter veel verder en betreft allereerst het vraagstuk van het perspectief. Tijdens het Atlantische tijdperk ‘ontdekte’ Europa de wereld en vulde de kaart in vanuit zijn perspectief. Europa was het centrum en van daaruit werd de periferie gedefinieerd. Wereldwijd gebruiken wij allemaal nog steeds deze kaart.
Stel je een kaart voor waarop China in het midden staat. De Verenigde Staten worden dan opeens een oosters land en Europa schuift op naar de periferie in het westen. Er komt meteen een ander politiek perspectief op. Dat is ook logisch. In een wereld die rond is, bestaan oost en west niet. Het zijn relatieve termen, die afhangen van ons oriëntatiepunt.
Daarnaast is er een diepere politieke betekenis van de kaart. Oost en West zijn niet slechts relatieve termen, ze zijn beladen met betekenis. Met die termen plaatst een gemeenschap zich niet alleen in de fysieke maar ook in een mentale of geestelijke ruimte: waar horen wij bij? Waar lopen onze grenzen? Welke kant kijken we op? Niet voor niets hangt het woord ‘oriënteren’ samen met ‘Oriënt’.
Ik heb veel gereisd over de Euraziatische vlakte, op onderzoek naar de wijze waarop mensen zich oriënteren. Ik heb lokale bronnen gezocht die afwijken van het heersende discours over globale verhoudingen en ze in een historische context geplaatst. In de loop van mijn onderzoek werd duidelijk hoe de termen ‘Oost’ en ‘West’ verschillend worden gebruikt en steeds samenhangen met de geestelijke oriëntatie van een gemeenschap.
Voor Duitsland representeren de Atlantische machten het Westen: de Verenigde Staten, Engeland, Frankrijk. Als het naoorlogse West-Duitsland maakte het zelf onomstotelijk deel uit van dat kamp en van daaruit bedreef het Ostpolitik richting de DDR en andere landen van het Warschaupact. Het Westen staat er voor vooruitgang en welvaart, maar mist bezieling, in de woorden van Duitse denkers en dichters als Rainer Maria Rilke, Thomas Mann, Hermann Hesse en Arthur Schopenhauer.
Oost en West hebben een explosieve betekenis in Oost-Europa. Op de Balkan bijvoorbeeld definiëren landen zichzelf als het laatste bastion van het Westen, waarachter het Oosten begint dat barbaars, vreemd en onderontwikkeld is. Volgens de filosoof Slavoj Žižek meende Slovenië meer bij Centraal-Europa te horen, verdedigden Kroaten katholiek Europa en trokken orthodoxe Serviërs de grens tussen christenen en Bosnische moslims. De muren die nu in reactie op de vluchtelingencrisis in dit gebied worden gebouwd, maken van deze mentale grenzen tussen wie binnen hoort en wie buiten een harde realiteit.
Net als voor Duitsland loopt de grens tussen Oost en West voor Rusland door de eigen ziel heen. Hier betekent het Westen het Europese continent, waar leiders van Peter en Catharina de Grote tot Boris Jeltsin het land toe rekenden. Sinds het land expandeerde naar Siberië is het Oosten, de wereld van sjamanen en sprookjes, een onderdeel van het land geworden. Er woedt nu een strijd om de Russische ziel. Is zij westers, oosters of, een gedachte die aan kracht wint, de brug tussen beide?
Voor Atatürk was Turkije de oostgrens van het Westen. Dat is nu aan het veranderen. Het Ottomaanse verleden wordt geherwaardeerd en net als de andere landen meent Turkije de brug tussen Oost en West te zijn. Met de stad Istanbul, die zich op twee continenten bevindt, maakt Turkije goede aanspraak op die rol.
Iran heeft een van de oudste beschavingen ter wereld. Het Westen was lange tijd waar de barbaren vandaan kwamen: de oude Grieken, Arabieren en Turken. Pas na Napoleon kwam een fascinatie voor het Westen op. ‘Westoxificatie’ heette dat in de twintigste eeuw. In reactie daarop volgde de Iraanse Revolutie, die het Westen als duivels bestempelde. Nu wordt langzaam gewerkt aan een meer evenwichtige dialoog, iets wat de eerdere president Khatami de ‘dialoog tussen beschavingen’ noemde.
Wat voor het oude Iran gold, gold nog sterker voor China: eeuwenlang was het de meest geavanceerde beschaving op aarde en zag het land zichzelf omgeven door barbaren. China was het ‘rijk van het midden’ en kon maar moeilijk geloven dat het iets van het Westen kon leren. Die houding is het land duur komen te staan en leidde tot een eeuw van vernedering. China deed experimenten met geïmporteerde westerse ideologieën, het republicanisme van Sun Yat-sen, het communisme van Mao Zedong en het kapitalisme van Deng Xiaoping. Nu China op het punt staat het Westen te evenaren, kijkt het niet meer met schaamte naar zijn verleden en hervindt het de trots in zijn oosterse traditie.
Zo zijn Oost en West dus termen die beladen zijn met emotionele betekenis. Ze zeggen iets over de oriëntatie van samenlevingen, hun geestelijke landkaart. Langzaam vindt er nu in ‘het Oosten’ een emancipatie van de geest plaats. De laatste eeuwen is het Westen synoniem geworden voor ontwikkeling, rationaliteit, macht en recht. Dat wierp een grote schaduw over de culturen van het Oosten. Ze kregen een minderwaardigheidscomplex en keken naar zichzelf door de ogen van het Westen en zijn waarden. Nu de welvaart in de regio toeneemt, is dit aan het veranderen en dat vraagt een andere houding van ons.
Het betekent, om met Nietzsche te spreken, dat wij zullen moeten leren om met zo veel mogelijk ogen de wereld in te kijken. In onze tijd van mediahypes, snelle oordelen en felle confrontaties wordt dat een van de belangrijkste deugden. Het zal moeilijk voor ons zijn. We hebben vaak niet door hoezeer wij uitgaan van de superioriteit van onze eigen positie. Het is voor ons vanzelfsprekend om kritiek te uiten op de normen en de politiek van andere landen. Maar hoe vinden wij het als een Chinese of Turkse politicus kritische vragen stelt over onze maatschappelijke orde? Dat kunnen we ons maar moeilijk voorstellen en we zouden het afdoen als bemoeizucht. Toch doen wij hetzelfde met het grootste gemak richting anderen.
De laatste jaren hebben we hier in Nederland al enigszins mee te maken gehad. Wij verdedigen gelijke behandeling en bestrijden discriminatie wereldwijd. Kritiek van de Verenigde Naties op onze traditie van Zwarte Piet kunnen wij echter maar moeilijk verdragen. Het gaat mij hier niet om wie gelijk heeft, waar het om draait is dat wij ons slecht kunnen voorstellen dat er überhaupt een morele positie is van waaruit wij bekritiseerd kunnen worden. Wij discrimineren niet. Wij lopen niet achter, dat doen zij. Wij zijn de standaard.
In de toekomst zullen wij moeten leren dat die positie van morele superioriteit niet vanzelfsprekend is. Naarmate andere culturen zelfverzekerder worden, zullen zij ons ook meer ter verantwoording roepen. Zonder anderen simpelweg gelijk te geven moeten we wel leren om hen serieus te nemen. We zullen onze stereotypen van het Oosten moeten herzien. Die spelen volop in het debat omtrent de islam en onze angst voor de barbaarse horden van migranten. Met de opkomst van China komen ook de beelden van het ‘gele gevaar’ weer op, en die beelden moeten wij bestrijden als we op een gelijkwaardige manier met anderen willen omgaan.
Al eeuwen vindt er onder de radar een subtiele dialoog plaats tussen Oost en West. Deelnemers aan die dialoog waren de Duitser Goethe, de Iraniër Al-Afghani, de Pakistaan Iqbal, de Indiër Tagore en de Japanner Nishida. Ook nu wordt de dialoog hernomen door voor ons onbekende denkers in China, Rusland en het Midden-Oosten als Aleksandr Doegin en Zhang Weiwei. Als het tijdperk van de westerse hegemonie nu aan zijn einde komt, kan dit wel eens de belangrijkste dialoog van de 21ste eeuw worden.
Aleksandr Doegin is misschien wel de gevaarlijkste denker van Eurazië, met zijn complexe theorieën over geopolitiek, cultuur, geschiedenis en filosofie. Hij is geboren in 1962 en is sinds de jaren negentig invloedrijk in diverse kringen van de Russische samenleving. Hij is auteur, actief in de media, was bij verschillende politieke bewegingen betrokken en hij doceert aan militairen. Doegin is de leider van de beweging van eurazianisme in Rusland. Dit gedachtegoed heeft een lange traditie in het land en vindt zijn bronnen in het werk van Nikolaj S. Troebetskoj in de jaren twintig en dertig, Lev N. Gumilevs idee van etnogenese en Aleksandr Panarins verdediging van een multipolaire wereld. Volgens Doegin zijn er vier civilisatiezones in de wereld: de Amerikaanse, de Afro-Europese, de Aziatisch-Pacifische en de Euraziatische zone. Rusland is volgens hem de leider van die laatste zone en moet weerstand bieden aan de hegemonie van de Amerikaanse zone door allianties te sluiten met andere landen. In Europa propageert hij een alliantie met Duitsland, het land dat het hart van het continent is en waarvoor hij ook bijzondere waardering heeft. In Azië staat Doegin een alliantie met Japan voor, dat hij waardeert om zijn imperiale traditie. China daarentegen is een concurrent. In de islamitische wereld moet Rusland zich verbinden met Iran. Het land biedt dapper weerstand aan Amerika en moet volgens hem het leiderschap over de Arabische wereld, Pakistan en Afghanistan op zich nemen. Net als veel andere denkers van de Euraziatische vlakte gelooft Doegin niet in een uniforme geglobaliseerde wereld, maar in regionale blokken waarbij centrale staten hun eigen invloedssfeer hebben.
Doegin borduurt voort op de theorieën van geopolitieke denkers als Karl Haushofer, Rudolf Kjellen en Sir Halford John Mackinder. Daarnaast vindt hij inspiratie bij Duitse denkers als Ernst Junger, Oswald Spengler en Carl Schmitt. Langs de lijnen van deze auteurs ziet Doegin een strijd tussen het ‘hartland’ van Eurazië en het ‘wereldeiland’, gerepresenteerd door landen als Engeland en de Verenigde Staten. Het is het onderscheid tussen landmachten (‘tellurocratie’) en zeemachten (‘thalassocratie’). Dit drijft de historische strijd en kent vele vormen: westers christendom versus orthodoxie, West versus Oost, individualisme versus collectivisme, liberalisme versus socialisme. De zeemachten staan voor commercie en democratie, terwijl de landmachten worden gekenmerkt door geordende autoritaire regimes. De vierledige as van Rusland-Duitsland-Iran-Japan die Doegin voorstaat, is een blok dat de principes van landmachten volgt en strijdt tegen de thalassocratische orde van Amerika, Engeland in Europa, China in Azië, en Turkije in de islamitische wereld.
In zijn boek The Fourth Political Theory uit 2009 poogt Doegin een alternatief voor de huidige wereldorde te ontwikkelen. De eerste drie politieke theorieën waren het liberalisme, het communisme en het fascisme. Het laatste is suïcidaal ten einde gekomen in de Tweede Wereldoorlog en het tweede stortte in met het einde van de Koude Oorlog. Het liberalisme lijkt te hebben gewonnen, maar in zijn overwinning schuilt tegelijkertijd zijn ondergang. In het postmoderne tijdperk verandert het in een ‘postliberalisme’, een nieuw soort orde die elke politiek ondermijnt en vervangt door een vorm van technocratisch marktbestuur. Uit het verzet hiertegen groeit een vierde theorie, die elementen van de eerdere theorieën opneemt, maar zelf geen ideologie is. In verzet tegen de commercie van het liberalisme bouwt de vierde theorie voort op de grote premoderne ‘traditie’. De eeuwige wijsheid van religie en cultuur zal meer diversiteit brengen in de wereldorde.
Voor zijn idee van traditie baseert Doegin zich op denkers als René Guénon en Julius Evola. Die traditie impliceert een herwaardering van esoterische kennis, een resacralisering van de werkelijkheid en uiteindelijk ook weer een hiërarchische sociale werkelijkheid zoals die voor de moderne tijd bestond. Daarnaast zoekt Doegin zijn bronnen voor de vierde theorie in alles wat verzet biedt of gemarginaliseerd wordt in de postmoderne ‘samenleving van het spektakel’. Vanuit zijn theoretische achtergrond is Doegin een groot voorstander van de Euraziatische Unie, een door Rusland gedomineerd handelsblok dat op 1 januari 2015 officieel is gelanceerd. Doegin meent dat hij zelf invloed heeft uitgeoefend op de beslissing van Aleksandr Loekasjenko van Wit-Rusland en Noersoeltan Nazarbajev van Kazachstan om lid te worden.
De theorie van het eurazianisme heeft een lange geschiedenis in Rusland. Aleksandr Doegin heeft die theorie nieuwe vitaliteit in de hedendaagse context gegeven. Hij koppelt het eurazianisme bovendien aan actuele thema’s als globalisering en het einde van de ideologie. Daarmee is hij ook invloedrijk buiten Rusland. Hij heeft affiniteit met Alain de Benoist, de belangrijkste denker van de Franse ‘Nieuw Rechts’-beweging, en had een tijdlang ook goede banden met hem. Doegins gedachtegoed spreekt allerlei rechtse bewegingen aan. Zeker in een Europa waarin anti-establishmentpartijen sterker worden en er steeds meer kritiek is op de door Amerika geleide liberale wereldorde kunnen we verwachten dat zijn ideeën en invloed aan kracht zullen winnen.
Ook al zijn sommige van zijn gedachten gevaarlijk en neigt hij naar een fascistische ideologie, wij zullen hem serieus moeten nemen. Hij is een denker van formaat met prikkelende observaties. In een van zijn werken beschrijft hij bijvoorbeeld de spirituele betekenis van Siberië voor Rusland. Hij gelooft dat die regio een belangrijke rol gaat spelen in het bepalen van de toekomstige identiteit van het land, en dat de ontwikkeling ervan grote geopolitieke consequenties zal hebben. Nu het ijs van de Noordpool aan het smelten is en landen greep proberen te krijgen op de grondstoffen en vaarroutes van het noorden zou hij daar wel eens gelijk in kunnen krijgen.
Bovenal is Doegin interessant omdat hij een theoretische synthese nastreeft die bronnen over geopolitiek, economie en antropologie verbindt met het werk van filosofen als Martin Heidegger, Oswald Spengler en Jean Baudrillard, op basis waarvan hij een concept van een wereldorde ontwikkelt. Dat was ook de verdienste van Fukuyama’s The End of History and the Last Man, waar Doegin een uitdagend alternatief voor ontwikkelt.
Evenals Doegin gelooft de Chinese auteur Zhang Weiwei dat zijn land een bijzondere missie in de wereld te volbrengen heeft. Voor Doegin krijgt die missie gestalte in een verzet tegen de liberale door Amerika gedomineerde wereldorde. Het gaat Zhang niet om het omverwerpen van die orde, maar om die te hervormen, gelijkwaardiger te maken en de wereld te laten zien wat van China’s grote traditie geleerd kan worden. ‘Gedurende meer dan een eeuw heeft China veel geleerd van het Westen en het zal dat blijven doen, voor zijn eigen bestwil. Maar het is misschien ook tijd voor het Westen om te leren van China’s ideeën en te zien of het daarvan kan profiteren’, schreef hij.
Zhang Weiwei is hoogleraar internationale relaties aan Fudan University in Shanghai, een van de meest prestigieuze universiteiten van China. In zijn jeugd wilde hij schilder worden en studeerde hij talen. Zo werd hij in de jaren tachtig vertaler voor Chinese bestuurders, onder meer voor Deng Xiaoping, de leider die het Chinese economische wonder initieerde. Zijn boek The China Wave is een bestseller in China en er gaan verhalen dat de huidige president Xi Jinping het boek instemmend heeft gelezen.
Zhang Weiwei is een hedendaagse Chinese denker in wiens werk het groeiende zelfvertrouwen van China tot uitdrukking komt. Eind twintigste eeuw waren er veel Chinese auteurs die benadrukten dat het land veel van het Westen kon leren. Zij zagen China als een achtergesteld land. Een mooi voorbeeld van die mentaliteit is de documentaireserie River Elegy die in 1988 werd uitgezonden en die gaat over de Gele Rivier die haar kleur krijgt van de modder. De rivier is het symbool van de Chinese cultuur die conservatief en naar binnen gericht is. De documentaireserie roept op het pad van het Westen en Japan te volgen door de oceanen op te gaan.
Dat was toen. Inmiddels is China een grootmacht geworden en Zhang Weiwei verzet zich juist tegen het volgen van het westerse model. Hij beklemtoont dat China exceptioneel is. Bovendien meent hij dat China niet alleen met zijn producten kan concurreren met het Westen, maar ook met zijn ideeën. Hij plaatst vraagtekens bij de westerse politieke, sociale en economische concepten. Volgens Weiwei is China een unieke ‘civilisatiestaat’: het combineert de krachten van een oude civilisatie met die van een moderne staat. Het land is zowel jong als oud, zowel Chinees als internationaal.
De Chinese civilisatiestaat heeft volgens hem acht eigenschappen: 1. Een supergrote bevolking. Met een vijfde van de wereldbevolking is het land honderd keer zo groot als de gemiddelde Europese staat, die veertien miljoen inwoners telt. 2. Een supergroot territorium. Alhoewel landen als Rusland en Canada groter zijn, zijn zij nationaal niet zo goed verenigd als China. 3. Superlange tradities. Daardoor heeft het land eigen principes van goed bestuur ontwikkeld. 4. Een superrijke cultuur. De variëteit van de Chinese doctrines, literatuur en culinaire cultuur is ongeëvenaard in de wereld. 5. Een unieke taal. Veel gekoloniseerde landen zijn hun eigen taal en schrift kwijtgeraakt, maar in China leven die al millennia lang voort. 6. Een unieke politiek. De Chinese concepten over het winnen van de harten en de hoofden van de bevolking (‘minxin’) en de selectie van bestuur op basis van talent geven de Chinese politiek legitimiteit. 7. Een unieke samenleving. In tegenstelling tot het individualistische Westen is de Chinese samenleving meer familie- en groepsgeoriënteerd. 8. Een unieke economie. Traditioneel China volgde geen markteconomie, maar een humanistische economie, wat doorwerkt in het hedendaagse socialisme, dat de markt tempert.
Zhang Weiwei doet belangrijke observaties over China, maar hij slaat soms door in zijn beschrijving van China als een uniek land. Hij volgt een vorm van exceptionalisme, iets wat vaker ontstaat als een land in opkomst is. In Amerika kende het exceptionalisme verscheidene vormen, waaronder het idee van de ‘Manifest Destiny’. In Duitsland heette het de ‘Sonderweg’ en de Fransen hadden het over hun ‘mission civilisatrice’. Het gevaar van het exceptionalisme is dat het een imperialistische houding rechtvaardigt. Daarnaast miskent het de diversiteit van andere landen. De oriëntatie op de gemeenschap en een positieve visie op de staat zijn inderdaad kenmerkend voor China, maar wijder verbreid dan Weiwei erkent. Beide elementen bestaan zelfs in het Westen: in Scandinavische landen en Duitsland die het Rijnlandmodel volgen. Volgens Weiwei volgen andere opkomende landen als India, Polen en Zuid-Korea simpelweg het westerse model. Daarmee miskent hij de mate waarin de instituties van die landen net als in China door lokale tradities zijn gevormd.
Een van de interessantste aspecten van Weiwei’s werk is zijn kritische analyse van allerlei westerse waarden vanuit Chinees perspectief. Zo bekritiseert hij de ‘showbizz-democratie’ of ‘Hollywood-democratie’ die in veel westerse landen is ontstaan. Daarin draait het meer om presentatie dan om goed leiderschap. Zolang de democratische procedures worden gevolgd, kan iedereen tot leider worden gekozen, ook acteurs, atleten of een figuur als George W. Bush. Dit is nu des te actueler met de populariteit van Donald Trump. Dat kan in China niet gebeuren. In de korte termijnen van vier jaar dat zij aan de macht zijn, worden leiders in het Westen ook niet verantwoordelijk gehouden voor de consequenties van hun daden, zoals dat in China wél gebeurt.
Weiwei bekritiseert ook het westerse ideaal van de mensenrechten. Het Westen eist transparantie en democratie boven alles, maar doet niets aan de chaos en ellende die daaruit kunnen volgen. Waarom, vraagt hij, is verlossing van armoede geen mensenrecht? Dat hebben de Afrikanen meer nodig dan democratie en dat is wat China de Afrikanen verschaft.
Een ander concept dat Weiwei kritisch analyseert, is corruptie. China en andere landen worden er vaak van beschuldigd erg corrupt te zijn. Dan hebben we het over de directe diefstal van publieke middelen door overheidsfunctionarissen. Maar het Westen heeft te maken met wat hij ‘tweede-generatiecorruptie’ noemt. Dat gaat niet over eenduidig en direct publieke middelen stelen, maar over een discrete misleiding en macht waarmee de financiële elite de bevolking berooft. De macht van de lobby’s verhindert de westerse landen om hun elite aan te pakken en te handelen in het belang van de bevolking. In de jaren na de crisis zijn er in het Westen bijna geen schuldigen de gevangenis in gegaan. In China daarentegen worden falende leiders wel degelijk gestraft.
Sommige van Zhang Weiwei’s analyses zijn plausibeler dan andere, maar zij geven in ieder geval te denken. Zijn werk is ook een voorbode van wat komen gaat. China zal in de toekomst niet alleen producten exporteren, maar ook waarden en ideeën. Wij zijn gewend om andere landen continu te beoordelen op het gebied van mensenrechten, corruptie en representatie. Modernisering betekent verwestersing, dat is de algemene assumptie. Naarmate het Oosten economisch opkomt, zullen de landen daar zelfverzekerder worden en zullen zij oosterse waarden en ideeën internationaal propageren. Daar zullen wij mee moeten leren omgaan. Als westerse leiders naar het Oosten reizen, eisen wij van ze dat zij onze gekoesterde waarden daar agenderen. In de toekomst zullen oosterse leiders hetzelfde gaan doen.
Hoe zullen wij reageren als Chinese leiders ons de les komen lezen over de kwaliteit van ons bestuur of onze omgang met minderheden? Om daarmee te leren omgaan is het belangrijk om oosterse denkers als Weiwei te bestuderen.
Voor eeuwen heeft het Westen de wereld gedomineerd. Edward Said heeft laten zien hoe dat gepaard ging met bepaalde ideeën over de relatie tussen oost en west. Het Westen is rationeel, vrij, mannelijk, actief, terwijl het Oosten emotioneel, onderworpen, vrouwelijk en passief is. Said noemde dit oriëntalisme, een blik op het Oosten die dominantie door het Westen legitimeert. Die blik hoort bij het Atlantische tijdperk, waarin de heerschappij lag bij landen die de Atlantische Oceaan beheersten van Spanje tot Engeland en de VS. Dit tijdperk culmineerde in de jaren negentig toen ook Francis Fukuyama de overwinning van westerse idealen als het einde van de geschiedenis beschreef.
We kunnen echter beter spreken over het einde van het Atlantische tijdperk. Sinds het begin daarvan vijf eeuwen geleden is het Westen het ‘subject’ van de globalisering geweest: het Westen was de handelende instantie die de wereld ‘ontdekte’ en tot zijn beschikking had. In het koloniale tijdperk bezat het letterlijk grote delen van de wereld. Ook daarna bleven wij de rest van de wereld naar westerse standaarden beoordelen. Zelfs de leiders van Aziatische landen keken naar hun eigen samenleving door westerse ogen.
In de 21ste eeuw leert het Westen dat het niet alleen het subject, maar ook het object van de globalisering kan worden. Het is niet meer alleen een winnaar in de hedendaagse wereldeconomie. De hiërarchie die Said theoretisch ter discussie stelde zal nu in de praktijk worden ondermijnd. De rationaliteit van het Westen zal uitgedaagd worden en we zullen meer en meer kennismaken met een Oosten dat rationeel, vrij en creatief is. Een gebied met eigen ideeën over de ordering van politiek en samenleving. Met eigen standaarden die het ook zal exporteren. Die gisten nu al onder de oppervlakte van de Euraziatische vlakte. Net als op de oude Zijderoute, voor het Atlantische tijdperk, zal niet één perspectief domineren, maar kan een rijke uitwisseling tussen volkeren ontstaan. Dat vraagt wel van ons om na eeuwen de ideeën van het Oosten weer serieus te gaan nemen.
Haroon Sheikh is docent aan de Vrije Universiteit bij Centrum Èthos ensenior researcher bij investeringsmaatschappij Dasym. In april verscheen zijn boek De Opkomst van het Oosten waarop dit essay is gebaseerd