Christen Democratische Verkenningen ‘Lokale tradities in de global village’

Een artikel voor het blad CDV over hoe samenlevingen hun lokale tradities kunnen behouden in de global village en er zelfs vitaliteit aan ontlenen

Lokale tradities in de global village

12 juni 2020

Terug naar de oude grenzen van de natiestaat of zelfs de regio, of vooruit naar meer supranationaal gezag. Het is een vals dilemma, want globalisering en behoud van eigen identiteit en traditie staan niet noodzakelijk op gespannen voet met elkaar. Ze kunnen zelfs complementair zijn. Dat geldt zowel voor het Westen als voor het Oosten. Als we in Europa en bij internationale handelsakkoorden meer ruimte geven aan lokale diversiteit, hoeven globalisering en identiteit niet op gespannen voet met elkaar te staan.

WE LEVEN IN EEN GEGLOBALISEERDE WERKELIJKHEID. Onze mobiele telefoons brengen ons in contact met andere continenten. Via de verborgen supply chains achter platformen als Facebook maken we gebruik van diensten waar miljarden anderen ook mee werken. Immense handelsverdragen als TTIP en TPP zijn in de maak en maken de verbindingen nog sneller. Maandelijks verlaten wereldwijd vijf miljoen mensen hun dorpen om in globale wereldsteden te gaan leven.

Voor lange tijd geloofden wij dat globalisering het einddoel van de menselijke geschiedenis was dat vrede en welvaart zou brengen. Maar het ongenoegen groeit en de global village wordt broeierig. Grote delen van de bevolking maken zich zorgen over het behoud van de eigen identiteit door de voortdurende eurocrisis en de vluchtelingencrisis. Men vreest internationaal terrorisme, banenverlies, buitenlandse investeerders, de macht van Amerikaanse technologiebedrijven en het beleid van Rusland en Turkije. Exemplarisch voor de vrees voor globalisering is de afkeer voor TTIP en het associatieverdrag met Oekraïne.

Vaak zien we hetzelfde patroon. Een groot vraagstuk lijkt ons te dwingen om te kiezen tussen meer of minder globalisering. Terug naar de oude grenzen van de natiestaat of zelfs de regio, of vooruit naar meer supranationaal gezag. De EU grijpt bijvoorbeeld vooruit met de bankenunie en voorzichtige plannen voor een Europees belastingstelsel. Engeland grijpt juist terug met de brexit.

In het geval van Europa is zowel een technocratische vergroting als een nationalistische verkleining problematisch

Beide zijn onaantrekkelijk. In het geval van Europa: zowel een technocratische vergroting als een nationalistische verkleining is problematisch. Het is echter de vraag of we tussen deze Scylla en Charibdis moeten kiezen. Het is een vals dilemma, want globalisering en behoud van eigen identiteit en traditie staan niet noodzakelijk op gespannen voet met elkaar. Ze kunnen zelfs complementair zijn. Dat geldt voor Europa en voor het hele Westen. Sterker, overal ter wereld speelt de spanning tussen de traditie en cultuur aan de ene kant en de modernisering en liberalisering aan de andere kant. Laten we dat eerst eens onderzoeken vanuit het Oosten.1

Oosterse tradities

Ogenschijnlijk verdwijnen lokale tradities daar onder de opkomst van moderne technologie en markten. Steden als Tokio, Seoel of Shanghai zijn toonbeelden van moderniteit waar je in disco’s de muziek van Nederlandse dj’s kunt horen. De oude Chinese hutongs maken plaats voor snelwegen en wolkenkrabbers. In Japan maakten de samoerai al eerder plaats voor CEO’s. Aan de bron van China’s modernisering staat het staatsgeleide kapitalisme van het land. Dat model kenmerkte ook Japan aan het eind van de negentiende eeuw en Aziatische tijgers als Singapore, Taiwan en Zuid-Korea in de tweede helft van de twintigste eeuw. Overal ter wereld kijken mensen er jaloers naar en beweren dat het misschien een beter model van ontwikkeling is dan de vrije markt die het Westen propageert.

Wat dan echter vergeten wordt, is dat staatsgeleid kapitalisme in veel landen al is geprobeerd. In Brazilië en Argentinië vanaf de jaren zestig, en iets later in verschillende Afrikaanse landen. Maar in al die gevallen heeft het gefaald. Wat is er zo bijzonder aan Oost-Azië dat dit model van ontwikkeling er mogelijk is? De oorsprong van het succes ligt in de hogere kwaliteit van bestuur in deze regio. En dat is geen kwestie van modern bestuur, maar houdt verband met eeuwenoud organiseren.

Oost-Azië kent al eeuwen een formidabele staatstraditie. In de achtste eeuw al voerde de Koreaanse staat een volkstelling uit waarin zelfs het aantal bomen en dieren op boerderijen in kaart werd gebracht. Ook het Japanse bestuur van shoguns was bijzonder capabel. In het tijdperk van Europese ontdekkingsreizen wist de Japanse staat voor tweeënhalve eeuw het eilandenrijk praktisch geheel voor de indringers af te sluiten. Denk ook aan het land China, dat veel andere Aziatische landen reeds eeuwen inspireert. De aanleg van de Chinese Muur en daarvoor al het Grote Kanaal is illustratief voor de vaardigheid van de traditionele confucianistische staat. Er loopt een lijn van die staat naar het hedendaagse bestuursmodel in China.

In de tweede eeuw voor Christus verenigde de keizer van de Qindynastie (waarvan de naam ‘China’ waarschijnlijk komt) een groot deel van het huidige grondgebied van het land. Sinds die tijd zijn er perioden geweest waarin de staat verzwakt was of waarin er meerdere machtscentra waren, maar gedurende zo’n twee millennia is de centrale Chinese staat zo goed als een constante factor geweest. Hoe bijzonder dat is wordt duidelijk als we ons voorstellen dat het Romeinse Rijk tot op de dag van vandaag in Zuid-Europa zou hebben voortbestaan.

Een dergelijke duurzaamheid vergt een principe en het geheim van de Chinese staat is het staatsexamen. Al tweeduizend jaar wordt een systeem verfijnd om de bureaucraten die het land besturen te selecteren, te onderwijzen en te toetsen. Al heel vroeg in de geschiedenis ontwikkelde China hierdoor een regime van meritocratisch bestuur. Terwijl de meeste Europese landen tot in de achttiende eeuw nog door aristocraten werden bestuurd – niet prestatie en opleiding, maar afkomst was hier doorslaggevend – werd China bestuurd door de meest getalenteerden.

Deze oude excellentietraditie heeft effect op de Chinese cultuur. Ze cultiveerde een sterke mentaliteit van verantwoordelijkheid en professionaliteit bij ambtenaren, de bureaucraatgeleerden die het land besturen. Daardoor bestaat bij de bevolking een erkenning van de waarde van centraal bestuur en de richtinggevende rol van de overheid in het leven. Ook bracht het een sterk respect voor educatie en geleerdheid met zich mee.

De excellentietraditie werkt door in het hedendaagse kapitalisme van de Chinezen; ze werkte evengoed achter de façade van het communisme. Corruptie is zeker een probleem in het land en we kunnen vraagtekens plaatsen bij het beleid van de Chinese staat, maar de effectiviteit van deze staat om te bereiken wat hij wil kan niet ontkend worden. De Koreanen kennen een gezegde waarin wordt gezegd dat de leerling niet eens in de schaduw van de leraar mag staan. Dat gezegde is symbolisch voor het onderwijsbeleid voor de allerhoogste posities in heel Oost-Azië. Confucius’ geest waart er rond.

Zo komen we tot een paradoxale conclusie. Het vermogen tot iets bij uitstek moderns, het ontwikkelen en aansturen van een competitieve kapitalistische markt, berust op traditie. In het decor van de moderniteit staan klassieke figuren. Het laat zien dat er geen noodzakelijke tegenstelling is tussen participatie aan globalisering en het behoud van eigen tradities en identiteit. Sterker nog, door heel Oost-Azië zien we die verbinding tussen globalisering en het versterken van de eigen identiteit.

Het vermogen tot iets bij uitstek moderns, het ontwikkelen en aansturen van een competitieve kapitalistische markt, berust op traditie

Park Chung-Hee zette de economische ontwikkeling van Zuid-Korea in gang. Na de vernietigende oorlog met Noord-Korea in de jaren vijftig combineerde hij open markten met een sterke nationale identiteit: ‘Nationbuilding through exports’, noemde hij het. Na het vertrek van de Britten stond het kleine en arme Singapore onder druk van het machtige buurland Maleisië en een golf van communisme in de regio. Singapore wist de eigen identiteit te behouden en te versterken, juist door globalisering te omarmen onder het leiderschap van Lee Kuan Yew. Het economische wonder van Taiwan werd eveneens geleid door een behoefte om onafhankelijkheid te behouden ten opzichte van het inmiddels communistische vasteland van China. Traditie leeft dus voort in de global village.

Westerse tradities

Geldt dit alleen voor het Oosten of eveneens voor het Westen? Binnen het Westen wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen Angelsaksische en continentale landen. Beide definiëren de relatie tussen staat en markt anders. Angelsaksische landen als Engeland, de Verenigde Staten en Australië geloven sterk in de heilzame werking van de markt. De staat dient daarom niet te veel in te grijpen, omdat dat inefficiëntie en dwang met zich meebrengt. Landen die het continentale of ‘Rijnlandmodel’ volgen, zoals Duitsland, Frankrijk en Zweden, zien een groter gevaar van ongelijkheid en egoïsme in de markt en vertrouwen daarom op de staat om die effecten tegen te gaan.2 Door het grotere vertrouwen in de markt is het economische beleid van de staat in Angelsaksische landen meer procedureel of regulatief van aard. Men kijkt of de regels worden gevolgd en of er geen sprake is van monopolies of kartels. Op het continent wil de staat niet alleen het proces van de marktwerking, maar ook zijn uitkomst beinvloeden. Een eerlijke verdeling van welvaart en het realiseren van het publiek goed zijn zaken die het economisch beleid in het ‘Rijnland’ kenmerken. Het onderscheid is ideaaltypisch en er is veel variatie. Nederland ligt geografisch tussen Engeland en het continent en vertoonde altijd kenmerken van beide modellen. Net als Angelsaksische landen kennen wij een sterk wantrouwen richting centraal bestuur en een sterke hang naar autonomie en zelfredzaamheid op lokaal niveau. Dat leidt echter niet tot een harde concurrentiestrijd, maar wordt net als op het continent aangevuld met een grote focus op coöperatie en orde.

Het is de vraag hoe actueel het hiervoor besproken onderscheid binnen het Westen nog is. Het werd in 1991 door Michel Albert beschreven in zijn Capitalism versus capitalism, waarin hij een duidelijke voorkeur voor het Rijnlandmodel toonde. Sinds die tijd is er echter veel veranderd. Globalisering heeft een enorme vlucht genomen en het Rijnlandmodel raakte ondergesneeuwd door de opkomst van het uit de Angelsaksische wereld afkomstige neoliberalisme. Landen overal ter wereld, ook op het Europese continent, deden mee aan de golf van deregulering, liberalisering en privatisering.

Sinds de financiële crisis staat het neoliberale model onder druk en in een recent paper heeft zelfs het IMF er afstand van genomen. Is het Rijnlandmodel wel nog een levensvatbaar alternatief, of is het iets van het verleden geworden? Evenals in Oost-Azië geldt hier dat lokale tradities niet zo gemakkelijk verdwijnen. Het onderscheid is diep geworteld en sinds de jaren tachtig ging het Europese continent minder ver mee in het Angelsaksische neoliberalisme.3 Dat is op verschillende domeinen te zien. Neem het beleid op het gebied van lonen en training. Dat wordt in de Angelsaksische wereld decentraal georganiseerd in een proces van concurrentiestrijd tussen arbeiders en bedrijven waar de staat zich weinig mee bemoeit. In de continentale wereld wordt dit beleid op meer centraal niveau bepaald, waarbij de staat een actieve rol speelt. Dat blijkt duidelijk uit het hedendaagse Franse dirigisme en het protest dat het oplevert.

Frankrijk kent een lange traditie van centraal gezag, terwijl in veel andere landen op het continent beleid de uitkomst is van een meer coöperatief proces. Konzertierte Aktionwordt dat in Duitsland genoemd. Nederland kent meer decentraal overleg, maar het is belangrijk op te merken dat zelfs gedurende de tijd van neoliberalisme dit proces veel coöperatiever plaatsvond dan in Engeland of de VS. Terwijl Reagan en Thatcher een harde strijd met de vakbonden aangingen, was het Akkoord van Wassenaar in 1982 het product van samenwerking tussen staat, bedrijfsleven en vakbonden. Tot op de dag van vandaag is dat de inzet van sociale akkoorden.

Blijvende verschillen zien we ook in de manier waarop bedrijven worden bestuurd. Waar in Angelsaksische landen de eigenaren van een bedrijf, de shareholders, de dienst uitmaken, wordt op het continent meer nadruk gelegd op alle stakeholders van een bedrijf, waartoe ook de werknemers en de lokale samenleving worden gerekend. De macht van aandeelhouders en de vrije markt is overal sterk gegroeid over de laatste decennia, maar in Duitsland of Frankrijk zijn die vaker overstemd omwille van het maatschappelijk belang. In Frankrijk is zelfs in de jaren tachtig nog de computerindustrie genationaliseerd. Ook werknemers zijn in het Rijnlandmodel invloedrijker. In contrast met Engeland en de VS zijn in Nederland bij wet ondernemingsraden machtig. In Duitsland bepalen vakbonden met hun eigen denktanks mede de richting van de industrie en hebben werknemers Mitbestimmung.

Door de samenwerking tussen maatschappelijke actoren kennen continentale landen veel meer industrieel beleid. Bedrijven werken er vaak samen met de overheid en de banken van een land om op de lange termijn bepaalde sectoren te ontwikkelen. Industrieel beleid is een van de redenen waarom landen als Zweden, Duitsland en Frankrijk veel bedrijven in de zware industrie hebben, terwijl die in Engeland goeddeels zijn verdwenen. Een treffend recent voorbeeld van dit verschil is de manier waarop de VS en Duitsland omgaan met duurzame energie. De VS is een wereldleider op het gebied van technologie voor zonne-energie. Het land heeft veel innovatieve bedrijven en projecten op dit gebied. De overheid rekent op grote technologische doorbraken om op termijn de omslag naar duurzame energie te kunnen maken.

In Duitsland speelt de overheid een veel actievere rol. Het ontwikkelt al jaren de zogenoemde Energiewende, die in 2010 door wetgeving werd ondersteund. Door middel van subsidies en expliciete targets is een groot deel van het Duitse elektriciteitsnetwerk duurzaam geworden.

Ruimte voor lokale diversiteiten

De twintigste eeuw was de eeuw van ideologie. Door die nadruk op de strijd tussen globale ideologieën verloren we uit het oog hoe op subtiele wijze vaak lokale tradities samenlevingen blijvend vormgeven. De dynamiek van tradities in moderne vormen van economie, bestuur en samenleven bleef onder de radar. In onze tijd zijn de modernisering en globalisering nog verder doorontwikkeld en lopen we nu het risico daar een uniform model van te volgen, opgelegd door rankings, benchmarks en best practices. Wat de hiervoor genoemde voorbeelden aantonen is dat globalisering veel meer diversiteit en eigen identiteit toestaat.

In onze tijd lopen we het risico van globalisering een uniform ‘model’ te willen maken, opgelegd door rankings, benchmarks en best practices

Daarmee is niet gezegd dat dat iets gemakkelijks is. Wat de voorbeelden ook laten zien is dat in antwoord op actuele vraagstukken en opgaven tradities getransformeerd moeten worden. China’s bureaucraatgeleerden zijn heel anders dan hun imperiale voorgangers. Nederland is altijd gekenmerkt door een combinatie van sterke organisatie van onderop en coördinatie van bovenaf. Die combinatie heeft in verschillende gedaanten bestaan. Zij was zichtbaar in de organisatie van de provincies en de VOC in de Gouden Eeuw en in de zuilensamenleving in de twintigste eeuw. Het blijkt ook uit de schoolstrijd en artikel 23 van de Grondwet, dat autonomie in de schoolkeuze geeft en de staat verplicht die voor iedereen te garanderen. Het is ook de vorm van ons naoorlogse tripartiete overleg tussen staat, werkgevers en werknemers. We zouden dus kunnen aannemen dat Nederlandse tradities in de toekomst ook in nieuwe gedaanten zullen voortleven. Als we in Europa en bij internationale handelsakkoorden meer ruimte geven aan lokale diversiteit, hoeven globalisering en identiteit niet op gespannen voet met elkaar te staan.

Noten

  • 1.Dit is verder uitgewerkt in: H. Sheikh, Embedding Technopolis. Modernity & tradition in the human condition (proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam). Amsterdam: Vrije Universiteit, 2011.
  • 2.Vaak wordt in Europa nog een derde model onderscheiden, gekenmerkt door een relatief grote staat, meer liberale arbeidsverhoudingen en een sterke landbouweconomie. Voorbeelden hiervan zijn mediterraanse landen als Spanje, Italië en Griekenland. Vaak wordt Frankrijk ook tot deze categorie gerekend. Zie: P.A. Hall en David Soskice, Varieties of capitalism. The institutional foundations of comparative advantage. Oxford: Oxford University Press, 2001.
  • 3.Er zijn historische golven waarin de wereld een bepaalde kant opgaat en daar neigen wij ons op te richten, maar daarbinnen volgen landen nog steeds hun lokale patronen. Toen na de Tweede Wereldoorlog de hele wereld bijvoorbeeld bewoog richting meer continentaal overheidsingrijpen en een sterke verzorgingsstaat, ging de VS daar veel minder in mee. Volgens Theda Skocpol volgde Zweden toen bijvoorbeeld een vorm van sociaal keynesianisme, terwijl de VS een markt-keynesianisme volgde, waarin de staat een kleinere rol speelde. Hetzelfde geldt voor de meer Angelsaksische oriëntatie sinds de jaren tachtig.
Share